ât Is weer molshopentijd

Het lijkt wel een plaag te zijn momenteel, maar zoals kenners vroeger ons al leerden is er van een plaag geen sprake. Wel beginnen de diertjes plots allemaal samen te graven en te wroeten omdat ze na de voorbije winterkoude langer en dieper onder grond hebben gezeten. Nu het even wat warmer was gingen ze op zoek naar voedsel. Bovendien zijn er uiteraard minder insecten en wormen in de gangen zodat ze er nieuwe moeten graven. Toch kunnen we niet anders dan zeggen dat er in Zwijndrecht plaatsen zijn waar er een echte molleninvasie is.
Een mol zelf is eigenlijk nogal wat minder gekend dan de molshopen want wees eerlijk, zie jij dat diertje veel? Het grootste deel van zijn leven brengt de mol door onder de grond. Eigenlijk is hij in zijn 'grondgebied' wel veilig voor vijanden die hij ook niet veel heeft. Als ze boven de grond komen zijn ze weerloos. Niet dat ze traag zijn of zo, want ze kunnen voortreffelijk lopen en zelfs zwemmen maar de kwestie is dat ze bijna niet zien. Haast blind zijn ze en zien hooguit licht en donker. Ze hebben ook maar piepkleine oogjes, zo groot als speldenknopjes en verborgen in de pels.
Maar hoe weinig ze ook zien, des te meer zijn de reuk, het gehoor en vooral de tastzin ontwikkeld. Ze voelen het op afstand als iets beweegt, zelfs de trillingen van wormen, larven of kevers voelen ze. Vooral de snuitpunt is uiterst gevoelig.

Onder de zwarte hoopjes grond is er een doolhof van jachtgangen, vluchtwegen, ventilatiepijpen, rustplaatsen en dan natuurlijk een nestkamer. Een mollenjachtgebied kan een diameter hebben van 70 meter maar dat hangt wel af van de aard én de vruchtbaarheid van de bodem. Er zijn hoofdgangen van waaruit dan allemaal zijgangen beginnen. Het nest is klein en gewoonlijk wat bekleed met gras en bladeren. Het dient als slaapplaats.

Het is opvallend hoe het mollelijfje wonderbaar is aangepast aan de levenswijze. Aan de dichte, meestal blauwzwarte vacht, blijft geen aarde zitten. Het is een fluweelzacht pelsje waar de mollenvangers vroeger geld voor kregen. Een mooie bijverdienste was dat. Een harde spits uitlopende snuit laat toe dat hij in de grond kan boren. De voorste poten zijn kort en schuin naar buiten gekeerd. Ze eindigen op brede handen waarvan de vijf vingers vergroeid zijn met scherpe, platte nagels als wapen. Met die voorpoten wordt de aarde naar achter geworpen. In één nacht kan een mol 30 meter gangen graven en hij zou daarbij 18 kg aarde in één uur verzetten. Als de losgemaakte aarde hem begint te hinderen wordt ze naar boven gebracht en daar is dan de molshoop.

Klemmen plaatsen houdt ook in dat je de handen moet inwrijven met aarde, niet roken, geen geparfumeerde kledij dragen want anders gaat de reuk over op de klem en komt de mol niet meer tot daar.
Er zijn nog anti-mollenmiddelen we hebben verzameld en waarvan we echt niet weten of ze helpen: de schuine lege fles waarin de wind dan blaast hebben we al vermeld. Een mol schijnt gevoelig te zijn voor die trillingen. Een ander middel is een paal midden tussen de molshopen kloppen en daar in de loop van de dag een paar keer met een zware hamer op komen tikken. Ofwel een vod in javelwater, petroleum of carbolineum drenken en ze in één van de gangen leggen. Die geur zal ze tijdelijk verjagen. Er zijn ook ‘mollenplanten’ waar ze een hekel aan hebben: Euphorbia lathyris, knoflook, de zwarte cassisbes en de keizerskroon. Ook het laten vollopen van de gangen met water wordt wel eens aangeraden maar meestal ontkomt de mol wel.
Tenslotte kunnen we ons afvragen of al die middelen wel in verhouding staan tot de schade die mollen aanbrengen. Feit is dat we al meermaals getuige waren dat een sjiek gazonnetje na de winter een zielig uitzicht heeft. (Rolf Duchamps)